Cao-afspraken over regelingen voor vervroegd uittreden (RVU)

stand per eind december 2021
Auteur(s): 
S.J. van der Schaaf

Dit onderzoek is een herhaling van een eerdere inventarisatie en geeft de stand van zaken van cao-afspraken over collectieve RVU-regelingen die tot en met 31 december 2021 zijn opgenomen in cao-akkoorden. Er zijn eind december 2021 bijna 350 cao-akkoorden met een vermelding van (het verkennen van de mogelijkheden tot) een RVU-regeling. Onder deze cao’s vallen 3,3 miljoen werknemers. Er hebben 173 cao-partijen (3,1 miljoen werknemers) deelgenomen aan het onderzoek, waarvan er 149 (2,5 miljoen werknemers) aangeven een afspraak over (een verkenning van) een collectieve RVU-regeling te hebben. Voor de overige 24 akkoorden wordt aangegeven dat er geen sprake is van een (collectieve) RVU-regeling.

In Nederland vallen ruim 5,7 mln. werknemers onder een cao, wat betekent dat eind december 2021 voor ten minste 43% van deze werknemers gesproken wordt over een (mogelijke) collectieve RVU-regeling in de cao (per maart 2021 was dit 27% van de werknemers). Voor 33% van alle werknemers met een cao geldt dat in de cao en/of het cao-akkoord reeds een regeling voor vervroegd uittreden is opgenomen.2 Voor 3% van de werknemers is er een voornemen om tot een dergelijke regeling te komen. Daarnaast geldt voor 7% dat er onderzoek naar een RVU-regeling wordt gedaan of de mogelijkheden om tot een RVU-regeling te komen worden verkend.

Uit het onderzoek blijkt dat voor bijna alle werknemers met een uitgewerkte RVU-regeling de regeling reeds is gestart. Voor de meerderheid van de werknemers geldt dat de doelgroep van de RVU-regeling is afgebakend middels specifieke functie(groepen) en/of een minimaal aantal dienstjaren. Verder blijkt dat twee derde van de werknemers een recht op RVU kunnen ontlenen aan de RVU-afspraak in de cao (mits zij aan de criteria voldoen), omdat de werkgever verplicht is om mee te werken aan het vervroegd uittreden van de werknemer wanneer de werknemer gebruik wenst te maken van de RVU-regeling. Voor de helft van de werknemers is de werkgever de uitvoerder van de regeling.

Verder is cao-partijen gevraagd een inschatting te maken van het verschil tussen het verwachte gebruik van de RVU-regeling en het daadwerkelijke gebruik en om signalen aan te geven van redenen voor het wel of niet gebruiken van een RVU-regeling. Hieruit blijkt dat het gebruik van de RVU-regeling voor een kwart van de werknemers ongeveer gelijk is aan de verwachting en voor bijna gelijke delen werknemers is het daadwerkelijke gebruik hoger of lager. Ongeveer de helft van de cao-partijen noemt een signaal of reden voor niet-gebruik van de RVU-regeling, waarbij de financiële gevolgen voor de werknemer en huidige arbeidsmarktkrapte vanuit werkgeversperspectief het meest worden genoemd.

Details